Nationaal Park De Alde Feanen is een groots aaneengesloten laagveengebied met afwisselend plassen, petgaten, rietvelden, elzenbroekbossen, trilvenen, schraalland, dotterbloemhooiland, blauwgrasland en weidevogelgrasland. Nationaal Park De Alde Feanen is een aangewezen 'wetland' omdat het een belangrijke broed- en pleisterplaats is vogels. Er broeden bijna 100 vogelsoorten in het gebied. Ook de plantenwereld wordt goed vertegenwoordigd. In het park groeien meer dan 450 plantensoorten.
Voor het ontstaan van het laagveengebied moeten we een kleine vijf- tot zesduizend jaar teruggaan in de tijd. De tijd van de schuivende ijsmassa over Friesland in de ijstijd. Na het smelten van het ijs steeg het grondwater en vormde zich een laagveengebied. Door de jaren heen is het gebied onder invloed van het veranderende klimaat meer zijn vorm gaan nemen.
Later is de mens zijn stempel op het gebied gaan leggen. In de middeleeuwen was er grote vraag naar turf en men begon grootschalig veen op te graven. De sporen van de vervening zijn nog te zien in de vorm van omdijkte petten (de Friese methode) en als ribben (Giethoornse methode) met daartussen waterplassen. Door inpolderen werd het gebied ook geschikt gemaakt voor weide- en hooilanden.
Ondanks de grote invloeden van de mens heeft de natuur het gebied door de jaren heen vormgegeven. Het petgatenlandschap begon opnieuw een moerasgebied te vormen. Door de samenspel van mens en natuur is er een landschap overgebleven met een rijke cultuurhistorie en belangrijke natuurwaarde.
De Alde Feanen is momenteel een trekpleister voor zowel recreanten als vele vogels. De watersporters merken op dat van nature schuwe vogels, zoals de meerkoet en fuut, gewend zijn aan de drukte. Verder zien we in de stillere gebieden vogels als de geoorde fuut. Planten als de gele plomp, de witte waterlelie, riet en biezen, koninginnenkruid en het harig wilgenroosje zijn goed vertegenwoordigd in de Alde Feanen.
Op de cultuurhistorische petgaten vinden we verlanding en/of trilveen: de vorming van op water drijvende, samengegroeide vegetatie. Op de zetwallen vinden we schraallandjes met eigen vegetatie zoals de schraallandpaardebloem, de hondsviool en op de natte plekken de moerasviool.
Verder zien we op verschillende plekken uitgestrekte rietvelden waarvan veel particulieren inkomsten genereren. De rietvelden en de ruigte hebben ook belangrijke natuurwaarde voor vogels als de bruine kiekendief, de roerdomp, de fitis, de rietzanger, de bosrietzanger of de kleine karekiet.
De voormalige zomerpolders De Koai, Cuba en it Bil zijn in 1989 volledig hersteld. Er zijn veenstroompjes, eilandjes en ondiepe plasjes aangelegd. Door de isolatie van de waterhuishouding heeft het schoon water gekregen. De stomp, tenger en duizendknoop-fonteinkruid zijn nu weer in het heldere water te zien. Vogels zoals de lepelaar, de zwarte ruiter, de groenpootruiter, het witgatje en de oeverloper, kunnen hier in alle rust foerageren.
Jan Durkspolder en Wolwarren is in 1979 eigendom van de Fryske Gea geworden. Het is een vogelrijk gebied. Vooral weidevogels als de geoorde fuut, de waterral, de porseleinhoen en de kleine waterhoen, kunnen hier in alle rust verblijven en broeden. Ook hier wordt de natuur een handje geholpen, zodat het aantrekkelijk wordt voor vogels en planten. Door het grote aantal weidevogels is er altijd wat te halen voor roofvogels als de kiekendief, slechtvalk en visarend.
Fjirtich mêd kenmerkt zich voornamelijk door open water. Er is veel gedaan om het water schoon te krijgen, zoals het wegbaggeren van vervuild en voedselarm bodemslib. De waterkwaliteit is momenteel weer op het juiste peil en er komen nu meer nieuwe waterplanten voor in het gebied.
De Wyldlannen is ingepolderd weidelandschap. Het is een belangrijk weidevogelgebied waarin vogels als de kemphaan broeden. In de winter verblijven er veel ganzen, eenden, plevieren en steltlopers. De natuur wordt hier een handje geholpen om het voormalige blauwgraslandcomplex, dat in de loop der jaren bijna is verdwenen, te herstellen.
It Eilân en de Burd zijn twee van de belangrijkste broedgebieden voor weidevogels. In de winter foerageren hier ook duizenden ganzen en smienten. Omdat de aansluiting op de gebieden de Botmar, het Unlân fan Jelsma en het Kobbelân optimaal is, vormt het gebied een grote ecologische eenheid.
Fônejacht heeft in de zomermaanden een grazig graslandschap met kleurige velden van de knopige duizendknoop, het wilgenroosje en klein hoefblad. Op de hoger gelegen gebieden zijn spontane wilgenbossen ontstaan. Op de randen van de open plas met helder water staan wuivende riethalmen. In de open plas is er altijd wel een vogelsoort te zien, zoals de meerkoet, fuut, kuifeend en wilde eend.